Sanne Akerboom: “Er valt een wereld te winnen met vraagcreatie”

5 juni 2025

Interview met Sanne Akerboom, universtair docent recht en politiek van de energietransitie en initiatiefnemer van het Sustainable Industry Lab. 

Sanne Akerboom is universitair docent recht en politiek van de energietransitie aan het Copernicus Instituut voor Duurzame Ontwikkeling van de Universiteit Utrecht. Ze is lid van de Wetenschappelijke Klimaatraad (WKR) en werkt als programmaleider Verduurzaming Industrie bij het Planbureau voor de Leefomgeving.

Je bent een van de initiatiefnemers van het Sustainable Industry Lab, dat in december 2020 werd opgericht. Wat is het doel hiervan? Wat is jullie ervaring tot nu toe?

“Het Sustainable Industry Lab is opgezet vanuit een universitair onderzoeksprogramma dat als opdracht kreeg om naast universitaire participanten ook stakeholders van buiten de universiteit te betrekken bij het debat over de verduurzaming van de industrie. Dat debat bestaat te weinig uit feiten en te veel uit niet goed onderbouwde stellingen en emoties. We zijn met een groot kennisconsortium gaan werken aan wat de toekomst van de industrie in Nederland zou kunnen zijn. Wat is een mogelijk toekomstig productieportfolio voor Nederland, welke keuzes moeten we daarvoor maken en wat zijn de consequenties daarvan? We hebben hiervoor vanuit de universiteiten, het bedrijfsleven, overheden en natuur- en maatschappelijke organisaties verschillende onderzoeken opgezet. Een van die onderzoeken, ‘Groene keuzen voor de Nederlandse basisindustrie’, is inmiddels afgerond. We bekeken daarvoor op welke manier de basisindustrie duurzaam kan worden. Die studie wordt nu verder uitgewerkt in een investeringsstrategie onder leiding van mijn collega Gert Jan Kramer, en wordt binnenkort gepubliceerd.

Daarnaast werk ik met een promovenda, Maxine Fromm, aan een multistakeholdersdialoog over rechtvaardigheid. Daarbij staat ook transparantie op de agenda. Hoe wordt besluitvorming beïnvloed en wie praat met wie? Daarnaast gaan we in op de verschillende rechtvaardigheidsperspectieven bij verduurzaming van de industrie. Denk bijvoorbeeld aan de vraag naar verantwoordelijkheid. Er wordt namelijk al te vaak naar elkaar verwezen. Industrieën zeggen dat de consument niet om duurzame producten vraagt. En de consument zeg dat hij als individu toch nauwelijks invloed heeft. Vervolgens wordt gewezen naar de overheid, die er dan maar voor moet zorgen.”

Maar ondertussen draait de klok wel door. In maart werd bekend dat chemiebedrijven LyondellBasell en Tronox hun poorten sluiten in Rotterdam. Wat zegt dat? En hoe erg is het?

“Die sluitingen zijn veroorzaakt door het samengaan van een aantal prangende aspecten: de energieprijzen, de krapte op het elektriciteitsnet, het gebrek aan strategieën voor verduurzaming en het uitblijven van grootschalige alternatieven als groene waterstof. Ook de stikstofproblematiek maakt hiervan deel uit, waarbij een dilemma is dat je vaak even stikstof moet uitstoten tijdens de bouw om een heel duurzame oplossing te kunnen realiseren. De afgelopen jaren hebben we in Nederland bovendien heel lage prijzen betaald, ook voor arbeid. Daarop vindt nu een grote correctie plaats, die je niet zomaar onder controle hebt. Wat de negatieve consequenties zijn als dit soort bedrijven vertrekt, is koffiedik kijken. Het is ook de vraag of je hiervoor publieke middelen moet inzetten. Wij hebben daar als wetenschappers geen oordeel over. We kunnen als-dan-consequenties aangeven, maar welke industrieën in Nederland moeten blijven, is een politieke keuze.”

Maar als de politiek geen keuzes maakt, gaat de markt kiezen. Moet de politiek niet zelf keuzes gaan maken?

“Ja, dat zeggen we steeds. Want de politiek moet de publieke middelen inzetten op een juiste manier, rekening houdend met maatschappelijke effecten en de effecten op klimaat en duurzaamheid. Het is niet verstandig om bedrijven te gaan redden die misschien geen toekomst hebben. Soms moet je dat ook op Europees niveau bekijken, zoals met de staalindustrie. Maar de EU heeft beperkingen, want uiteindelijk moet een lidstaat de beslissing nemen. Helaas wordt nationaal een keuze voor het verdienvermogen vaker belangrijker geacht dan een keuze voor duurzaamheid.”

Draghi heeft in een tamelijk breed gedragen en goed ontvangen rapport gesteld dat de Europese industrie moet vergroenen als overlevingsstrategie. Hij wordt nu veel aangehaald, maar ondertussen klagen industrieën over de netcongestie en tegelijkertijd over de hoge nettarieven ten gevolge van de aanpak daarvan. Zijn dat reële klachten? Waarin moeten de oplossingen voor netcongestie worden gezocht?

“De netwerkcongestie is een probleem dat niet door bedrijven zelf kan worden opgelost, maar bij de netbeheerders ligt. En daar komt stikstof ook bij kijken. Alle bedrijven die nu willen uitbreiden of verduurzamen, hebben daar last van. Als je alles bij elkaar optelt, zie je dat het inderdaad moeilijk is om in Nederland te verduurzamen. Tegelijkertijd is duidelijk dat de CO2-heffing goed werkt in combinatie met het ETS. Dus dan is het merkwaardig dat de bedrijven roepen dat de die heffing er maar af moet. Ik mis bij de bedrijven de positieve bijdragen, wat ze zelf kunnen doen.”

Volgens Ed Nijpels, die we recent interviewden, is dat een gevolg van de kortetermijnblik in de bestuurskamers van al die bedrijven. Daar wordt met name gekeken naar de waarden van de aandeelhouders en worden al veel te lang vooral smoesjes verzonnen.

“Ja, ik ben het daar niet mee oneens. Zoals de industrie zich nu gedraagt… Bedrijven zeggen dat het vijf over twaalf is, maar bedoelen dan hun verdienvermogen, niet het klimaat. En daar is het tien over twaalf en we gaan maar door met uitstoten. Dan vind ik al die aandacht voor het verdienvermogen van individuele bedrijven en niet voor het welzijn en de gezondheid van ecosystemen en mensen wrang. Het kan niet zo zijn dat je bedrijven redt zonder bindende afspraken te maken over hun verduurzaming.”

Op dat gebied waren door de vorige regering voor de grootste bedrijven de maatwerkafspraken bedacht. Het huidige kabinet zegt hieraan vast te houden, maar dat loopt nog niet erg. Hoe kansrijk acht jij deze aanpak? Wat moet daarvoor gebeuren?

“De maatwerkafspraken hadden er eigenlijk al moeten liggen. Het is nu halverwege 2025, er is nog weinig tijd om het 2030- doel te halen. Voor 2040 gaat het ETS uit van geen CO2-uitstoot meer. Dus je moet als industrie vandaag weten wat je feitelijk gaat doen. Het is nu het moment om te zeggen: of we stoppen met die maatwerkafspraken óf we geven er nog zes maanden een slinger aan. Maar er moet een keuze worden gemaakt.”

Wat weerhoudt bedrijven van het maken van die voor henzelf toch ook lucratieve maatwerkafspraken?

“Waar het precies aan ligt, is moeilijk te achterhalen. Het zal vooral het verantwoording moeten afleggen zijn en de onzekerheid dat jouw naam eronder staat als de investering niet lukt. Maatwerk is geen generiek beleid, maar direct herleidbaar naar een bedrijf. En dat bedrijf moet daarover dan verantwoording afleggen en vindt het vaak lastig uitlegbaar aan een buitenlands moederbedrijf. Maar die moederbedrijven begrijpen ook wel dat elk land zijn eigen beleid en regels heeft.”

De grote vraag is ook wie welk deel van de verduurzamingsoperatie betaalt. De industrie zegt: Dat wordt te duur, dan kunnen we niet meer concurreren, terwijl burgers zich afvragen waarom zij de rekening moeten gaan betalen voor schatrijke bedrijven.

“Zo ligt dat inderdaad. Maar we betalen nu natuurlijk ook al voor die industrie en als bedrijven vertrekken, dan moet wat achterblijft opgeruimd worden. Dit voert terug naar het ontbreken van een toekomstvisie op de industrie vanuit de overheid. De overheid zou moeten zeggen: We hebben beide partijen gehoord en we kunnen wel wat doen voor de bedrijven, maar niet ongelimiteerd, en daar moet tegenover staan dat het milieu en de lokale leefomstandigheden van mensen verbeteren. Het gaat daarbij natuurlijk over grote keuzen. Bedrijven weten niet wat op korte termijn vertrekken betekent voor hun situatie en zien bovendien geen andere baten op de lange termijn. Het gaat dus om de balans tussen de korte en de lange termijn. Op korte termijn zijn dit de gevolgen, maar op lange termijn plukt Nederland hier de vruchten van. Die balans blijft maar ontbreken. Daarvoor is de discussie over strategische autonomie zo belangrijk. De vorige minister noemde hiervoor vier sectoren: chemie, kunststof, staal en energie. Dat heeft echter geen opvolging gekregen.”

Kom je als je kijkt naar een Europese industriepolitiek tot andere conclusies dan als je alleen naar Nederland kijkt?

“Voor Nederland is stikstof heel relevant. Europees spelen vooral hogere prijzen voor energie, arbeid en ruimte. De Europese inzet, waarvoor Draghi ook pleit, gaat over de competitiviteit van Europa tegenover de rest van de wereld. En kijk naar Amerika: als daar over drie jaar een andere wind waait, kan de verduurzaming er weer een belangrijk thema worden. Europa probeert zich te onderscheiden met verduurzaming, maar dat moet opgevolgd worden met maatregelen. Iedereen hoopt dat de koppeling van het verdienvermogen met het klimaat uit Europa gaat komen. Dat kan echter niet zonder overheidsinterventie. Het nationaliseren zoals nu in Engeland voorgesteld wordt voor de staalindustrie, zou hier ook kunnen werken, maar gaat geld kosten. Je hebt dan meer controle over je uitgaven en wat je ervoor terug krijgt, maar zo’n beweging gaat in tegen de huidige structuren in de EU. Dan wordt de keuze: of je gooit de structuren overboord óf je gaat de weg van de reguliere wetgeving – en dan ben je weer veel verder in de tijd. Waar we nu tegenaan lopen, is dat er in de jaren negentig keuzes zijn gemaakt die nationalisering tegengaan.”

Er is een interessante dynamiek aan het ontstaan over vraagcreatie, het concept waarbij normen gesteld worden voor het toepassen van duurzame grondstoffen en halffabricaten voor eindproducten. Hoe kijk jij daar tegenaan?

“Dat is heel belangrijk, ook de Wetenschappelijke Klimaatraad heeft gezegd dat zulke normering een grotere rol moet krijgen. Nu gaat veel via beprijzen en stimuleren door middel van subsidies. De vraagcreatie zal via de Europese markt geregeld moeten worden door een uitbreiding van het CBAM met normen voor materialen [CBAM is een Europese verordening waarmee de CO2-uitstoot bij de productie van goederen buiten de EU wordt meegerekend en beprijsd, red.]. Ook de Ecodesign-richtlijn heeft al veel geholpen. Met dit pakket valt een wereld te winnen.”

Verder buiten Nederland en Europa gebeurt er nogal wat met veel invloed op de industrie, bijvoorbeeld in het wild om zich heen slaande Amerika en het met goedkope artikelen strooiende China. Wat staat de Europese en Nederlandse industrie te doen?

“Op China proberen we zo veel mogelijk greep te krijgen. Neem de website Temu, die volop goedkope Chinese producten biedt, zeer goedkoop en zeer discutabel. Daar moet de EU wat aan gaan doen op basis van de New industrial green deal. Een ander punt is de wereldwijde overdaad aan plastics. Die bieden veel gemak en comfort, bijvoorbeeld via de levensduur van levensmiddelen. Het verdienvermogen van bedrijven is daarbij dominant, maar een plasticheffing om het milieu te ontzien is vooral slecht voor de lage inkomens en neemt de consument ook gemak af. Daarom moet je met andere structuren gaan komen, zoals vraagcreatie, dat biedt wel perspectief. Mijn conclusie is dat het allemaal veel meer draait om verdienvermogen voor bedrijven dan om een goed leven voor toekomstige generaties. Daarin zie ik op korte termijn helaas nog geen verandering komen.”

Dit artikel verschijnt in de nieuwste editie van het vakblad Energie en Duurzaamheid van PONT | Klimaat. Wil je het vakblad vier keer per jaar gratis op je deurmat? Meld je dan hier aan.


Misschien ook interessant