Hans Grünfeld: een drastische decarbonisatie van de industrie is mogelijk

10 juli 2018

“Elektrificatie en CO2-opslag zijn de trekpaarden van de transitie in de industrie”, zegt Hans Grünfeld, directeur van VEMW, de belangenbehartiger van zakelijke energiegebruikers. Hij is tevreden over de tussenstand van het Klimaatakkoord en met name over de omslag van aanbodsturing naar vraagsturing, die de elektriciteitstafel maakt. “Niemand aan deze tafel heeft als een bulldozer zijn eigen belang erdoor geduwd.” Grünfeld is enthousiast over hybride warmteproductie in de industrie. Die bespaart niet alleen veel CO2, maar zorgt ook voor flexibiliteit, die belangrijk is nu de stroomvoorziening steeds meer weersafhankelijk wordt.

Wat vindt u van de voorstellen aan de elektriciteitstafel van het Klimaatakkoord?
“De hoofdlijn van de elektriciteitstafel is dat er een omslag komt van aanbodsturing naar vraagsturing. Dat is een welkome ontwikkeling voor de verdere transitie van de elektriciteitsproductie en andere sectoren. Tot nu toe werken we in Nederland met een model zoals dat populair was in het Oostblok, namelijk met vijfjarenplannen. We creëren een bepaalde hoeveelheid extra duurzame elektriciteitsproductie, ongeacht of er ook vraag naar is. Dat is een proces dat uiteindelijk vastloopt, want er ontstaat overaanbod. Dat vergroot de risico’s voor investeerders, waardoor de energietransitie vertraagt. Ik vind dat een ongewenste ontwikkeling. In de elektriciteitstafel is afgesproken om naast het aanbod ook de vraag naar CO2-vrije stroom te stimuleren. Dan houd je het evenwicht tussen vraag en aanbod in stand en zijn de marktomstandigheden voor investeerders beter. Het mes snijdt aan twee kanten: verdere verduurzaming van de elektriciteitsproductie én een flinke impuls voor de transitie van de industrie, gebouwde omgeving en mobiliteit, doordat de vraag naar CO2-vrije stroom bijdraagt aan de reductie in die sectoren.”

Wat vindt u tot nu toe van de afspraken over netbeheer?
“Netbeheerders moeten zorgen dat de netten synchroon lopen met aanbod en vraag, zodat die twee kunnen matchen. Het bouwen van capaciteit voor productie en verbruik gaat over het algemeen sneller dan het bouwen van netwerken. Hier hebben we in de tekst van de hoofdlijnennotitie nadrukkelijk op voorgesorteerd. We gaan met de netbeheerders samen beter afstemmen op verwachte ontwikkelingen in de benodigde uitbouw van netten, zonder overinvesteringen. Dat is een belangrijk element.”

En van de discussies over het marktmodel?
“In Europa hebben we gekozen voor een vrij toegankelijke elektriciteitsmarkt met lage toetredingsdrempels, om te zorgen dat de meest doelmatige oplossingen worden gekozen. Zo geven we nieuwe toetreders toegang. Ze worden niet tegengehouden door gevestigde partijen. Dit zorgt voor een goed functionerende markt en geeft gebruikers maximale keuzevrijheid. Dit moeten we zo houden, ondanks dat sommigen liever toe zouden willen naar een capaciteitsmechanisme. Dat is geen goed idee, want het houdt nieuwe oplossingen tegen. Terwijl we innovatie en nieuwe oplossingen juist zo hard nodig hebben, of het nu nieuwe technieken zijn, of nieuwe concepten voor kleinschalige, snel reagerende eenheden.

Hoe is flexibiliteit gegarandeerd?
We willen de elektriciteitsvoorziening verduurzamen, met behoud van betrouwbaarheid en betaalbaarheid. We hebben niet alleen meer wind en zon nodig, maar ook oplossingen voor tijden dat de wind en de zon er niet zijn en de vraag hoog is.

Als we oude, al afgeschreven centrales in de markt zouden houden, via het capaciteitsmechanisme, dan lopen we het risico dat nieuwe oplossingen niet aan de bak komen. Dat zou een belemmering zijn voor verdere innovatie en versnelling van de transitie.

Als er op enig moment onvoldoende flexibel vermogen is, bijvoorbeeld in een Dunkelflaute-situatie zoals in Duitsland voorkomt, dan moeten we daar oplossingen voor verzinnen. We hebben afgesproken dat er een goede marktmonitor komt die tijdig signalen geeft, zodat we de betrouwbaarheid kunnen waarborgen.”

U noemde elektrificatie van de industrie, naast CCS, als belangrijke oplossingsrichting. Hoe kan dit gestimuleerd worden?
“VEMW concludeerde op basis van onderzoek dat elektrificatie en CO2-opslag (CCS) de trekpaarden  van de transitie in de industrie zijn. Ik heb me aan de elektriciteitstafel ingespannen om de vraag te stimuleren. Anders wordt het een heilloze weg. Ik zie met name goede mogelijkheden voor hybride vormen. De vraag naar hoge temperatuur warmte en stoom wordt nu voornamelijk ingevuld door  gas. Dat kan worden geëlektrificeerd. Dat heeft CO2-reductie als voordeel, maar creëert bovendien een grote bron van flexibiliteit. Dat is erg belangrijk nu onze stroomvoorziening steeds meer weersafhankelijk wordt.”

U klinkt best tevreden over de uitkomsten van de elektriciteitstafel
“Ik ben zeker positief over de uitkomsten tot nu toe. Het gaat om een grote groep zeer verschillende partijen. De gesprekken waren constructief en er werd rekening gehouden met gevoeligheden. Niemand heeft in deze tafel als een bulldozer zijn eigen belang erdoor geduwd. Dat vind ik bijzonder positief. Bovendien waren de gesprekken goed georganiseerd en gefaciliteerd. Er zijn in de herfst, na de doorrekening door het PBL, nog wel enkele moeilijke noten te kraken. Wat moeten we bijvoorbeeld met de CO2-minimumprijs voor elektriciteitsproductie. De maatregel staat in het regeerakkoord, zonder dat degenen die het opschreven zich bewust waren van de effecten. Deze maatregel zou ongewilde effecten hebben. Ik hoop dat we de constructieve sfeer kunnen voortzetten en tot betere oplossingen komen dan het botweg invoeren van een CO2-minimumprijs.”

Klopt het dat het aan de industrietafel minder makkelijk gaat?
“Er is behoefte aan een breed gedragen pakket om de energietransitie in de industrie te versnellen. De benodigde oplossingen zijn zeer divers, want de industrie is dat ook. De beste oplossing voor een staalfabriek zal anders zijn dan voor een bierbrouwerij, een chemische kraker of een glasfabriek. Er is een breed palet aan maatregelen nodig. Daardoor is het lastiger om op korte termijn tot een gedragen voorstel te komen. De gevoeligheden zijn inderdaad groter dan aan de elektriciteitstafel, misschien ook door de samenstelling. Maar niet alle berichten die de afgelopen weken in de media verschenen, zijn juist. Zo zou de sfeer om te snijden zijn. Deelnemers vertellen me een heel ander verhaal. En het verhaal dat de industrie zich heeft afgezonderd, klopt ook niet. Er zijn vijf regionale tafels en één voor de twaalf grootste CO2-uitstoters. De industrie heeft aangegeven dat zij constructief wil samenwerken aan een realistisch en uitvoerbaar plan.”

Hoe gaat de samenwerking met de Nederlandse Vereniging Duurzame Energie (NVDE)?
“VEMW werkt op veel plekken samen met de NVDE, niet alleen in de gesprekken over het Klimaatakkoord. We spreken elkaar in de Overlegtafel energie (OTE) en hebben een goede samenwerking in het Gebruikersplatform Elektriciteits- en Gastransportnetten (GEN). Ook in de versnellingstafels werken we samen, onder andere over biomassa. Ik ben zeer positief over de samenwerking. Ik ken de vertegenwoordigers van de NVDE als zeer enthousiaste en constructieve mensen, collega’s waar uitstekend mee samen te werken is. Als je terugkijkt naar hoe de NVDE begon, is er een grote professionaliseringsslag geweest en is de organisatie meer op resultaat gericht.

Het is goed dat er een vereniging is die zich richt op het bevorderen van duurzame energie. Een kanttekening is eventueel te plaatsen bij de breedte van de organisatie, en vooral de vertegenwoordiging van netbeheerders binnen de NVDE. We zijn zeker niet tegen overleg met hen, maar omdat ze monopolist zijn, vereist dit wel zorgvuldigheid. In het Gebruikersplatform, het wettelijke overleg tussen netbeheerders en partijen die gebruik maken van netten, vertegenwoordigen wij een eenduidig belang, en Energie Nederland ook. Bij de NVDE is door haar breedte niet altijd duidelijk welk belang zij vertegenwoordigt.”

Wat vind u van de bescheidener rol voor CO2-opslag (CCS)?
“Ik schrok toen ik de indicatieve tabel in het regeerakkoord las. Niet zozeer vanwege de hoogte van de ambitie voor CCS, maar omdat er voor de industrie een breed pakket aan maatregelen nodig is. Als de overheid tachtig procent van haar inzet richt op CCS, dan is er te weinig aandacht voor procesefficiency, groene grondstoffen, circulaire processen en elektrificatie. Die zorg is inmiddels  weggenomen, mede door het verlagen van de ambitie voor CCS. De huidige verdeling is nog niet finaal. Er heersen misverstanden over CCS. Dit is mede een technologie om de waterstofproductie te  verduurzamen. Het gaat niet om een soort stofzuiger die afzuigt zonder enige verandering in de industriële processen, zoals milieuorganisaties vrezen. Dat is niet terecht.”

Welke rol ziet u voor CCS?
“Laten we elkaar niet voor de gek houden: als je een infrastructuur opzet voor het afvangen, transporteren en opslaan van CO2, dan doe je dat niet voor twee jaar. Het gaat om enorme kosten, die je afschrijft over een lange periode. CCS is niet voor de komende tien jaar, maar voor een latere periode een belangrijk instrument. Het is een nuttige exercitie om de kosten te verlagen en de technologie te ontwikkelen. Want zelfs als we erin slagen om de CO2-uitstoot tot nul te reduceren, dan nog moeten we wat doen om de concentratie van CO2 in de atmosfeer omlaag te brengen. We moeten toe naar negatieve emissies. Daar is CCS voor nodig.”

VEMW gaf McKinsey vorig jaar opdracht voor een rapport over emissieloze industrie in 2050. Hoe passen de uitkomsten in de huidige discussie over het Klimaatakkoord?
“We hebben een update van dit rapport gebruikt in de voorbereiding van onze inbreng in het Klimaatakkoord. De belangrijkste aanbeveling is dat het zinvol is om in de komende periode maatregelen te nemen, gericht op een nagenoeg emissieloze industrie in 2050. Een gezaghebbend rapport in opdracht van de regering gaf enige tijd geleden aan dat het transitiepad voor hoge temperatuur warmte eerst vrij vlak loopt en dan na 2030 steil naar beneden. De indruk kon zo ontstaan dat we moeten wachten tot de technologie is ontwikkeld. Uit het onderzoek dat wij hebben laten doen, blijkt dat we vooral niet moeten wachten, maar drie type maatregelen moeten nemen. Ten eerste zijn er technologieën met een nagenoeg sluitende business case. Denk aan hybride boilers voor stoom en warmteterugwinning in WKK’s. Deze volwassen technologieën kunnen ingevoerd worden. Ten tweede is er een categorie met nog te hoge kosten. Opschaling is belangrijk om kosten te reduceren, zoals we dat bij windenergie op zee ook zagen. Het gaat bijvoorbeeld om CCS, de toepassing van biomassa als grondstof en het gebruik van afval als grondstof in de chemie. Ten derde zijn er oplossingen die op termijn een enorm potentieel hebben, maar waarvoor nu nog geen zicht is op een business case. Daarvoor is innovatie nodig. Bijvoorbeeld voor warmtepompen die middenhoge temperatuur produceren en voor elektrificatie van de productie van hoge temperatuur. Elektrische fornuizen zijn er nog niet in de industrie. En waterstof heeft natuurlijk de potentie om een enorme rol te spelen, maar er is nog geen enkel zicht op een sluitende business case. We moeten hier niet op onze handen gaan zitten en ook niet als een dolle investeren in waterstoffabrieken. Door te investering in innovatie, komt er richting 2030 zicht op grootschalige toepassing. De conclusie van McKinsey is dat een drastische decarbonisatie van de industrie mogelijk is. De driedeling geeft goede handvaten hoe we daar aan kunnen beginnen.”

Wat heeft de industrie nodig om nu al versneld te kunnen investeren in verduurzaming?
“We moeten fors investeren in CO2-arme technieken. Daarvoor is nodig dat de overheid voor de lange termijn zichtbaarheid biedt. Zekerheid kan niet, maar er is voldoende duidelijkheid nodig over de lange termijn visie. Is er bijvoorbeeld ruimte voor energieintensieve activiteiten in Nederland in de toekomst? Anders zullen investeerders kiezen voor elders. En we hebben investeerders nodig voor de transitie. De overheid moet ook een stimulerende rol spelen voor opties die geen sluitende business case hebben. Aan de elektriciteitstafel maken we de omslag naar vraagsturing. Het aanbod wordt gestimuleerd door de SDE+. We zouden nu ook stimulering moeten openstellen voor CO2-vermindering aan de vraagkant. Ten derde heeft de overheid een taak op het gebied van vergunningverlening en regelgeving. Er zijn nu regels die circulaire productie belemmeren, zoals het gebruiken van afval als grondstof. Dat zal moeten veranderen. Dit zijn de drie belangrijkste vragen aan de overheid. Van de andere partijen aan de tafels hebben we draagvlak voor deze veranderingen nodig.”

Verwacht u dat we het doel gaan halen (49 procent of 55 procent minder CO2 in 2030; 95 procent in 2050)?
“We moeten oppassen om tegen elkaar op te gaan bieden met doelstellingen. We kijken vooral ook naar maatregelen. Dat maakt het concreet. Ja, ik ben ervan overtuigd dat die 49 procent haalbaar is, mits we voldoende draagvlak weten te creëren. We moeten niet van alles gaan uitsluiten. Het verder uitbouwen van netwerken, wind op land en op zee, het toepassen van CCS in de industrie: het zijn noodzakelijke oplossingen om het doel te bereiken.

We zullen ook flexibel moeten zijn naar 2030 toe. Het gaat om een periode van twaalf jaar. We maken plannen voor een toekomst die heel onzeker is. We hebben geen flauw benul hoe de economie en technologie zich gaan ontwikkelen en of bedrijven zich gaan uitbreiden. We zullen oplossingen moeten verzinnen die draagbaar zijn voor iedereen. Draagvlak creëren is misschien nog lastiger dan technologische oplossingen ontwikkelen. De sfeer is zodanig dat we elkaar ruimte gunnen en met zijn allen de doelstellingen kunnen bereiken. Of 55 procent in 2030 haalbaar is, hangt in hoge mate af van de ontwikkelingen in de rest van Europa. In het regeerakkoord staat terecht dat we dat moeten doen in een Europese context. We kunnen in Nederland niet te ver vooruit lopen op de troepen.”

VEMW en NVDE organiseerden met RVO en PBE onlangs drie bustours langs voorbeelden van biomassa in de industrie. Helpt dat om deze oplossingen minder onbekend te maken?
“De ervaringen met de bustours over biomassa zijn zeer positief. Het bezoeken van dit soort plants kweekt begrip. Men kan de zorgvuldigheid zien waarmee biomassa wordt ingezet en er kunnen openhartige gesprekken worden gevoerd. VEMW heeft altijd gepleit voor het cascadebeginsel: een zo hoogwaardig mogelijke toepassing. Biomassa kan in de industrie en chemie gebruikt worden als  bouwsteen, als alternatief voor fossiele bouwstenen. Het kan als vervanging van gas worden ingezet in bijvoorbeeld een warmtekrachtinstallatie, maar niet ten koste van het gebruik van biomassa als grondstof, in de papierproductie of de chemie. Er is vertrouwen en draagvlak nodig dat biomassa op een verantwoorde manier wordt ingezet. Daar moeten afspraken over gemaakt worden, ook met NGO’s. Ik zie niet in waarom dat niet zou lukken. Biomassa voor energie is echt noodzakelijk in Nederland. We hebben hier een aantal opties niet, zoals waterkracht. En het is verschrikkelijk moeilijk om capaciteit op land te bouwen, doordat het zo dichtbevolkt is. Als we opties zoals biomassa uitsluiten, maken we het onszelf moeilijk. Laten we pragmatisch zijn en verantwoorde oplossingen creëren.”


Misschien ook interessant